Vervoer vroeger en nu
Van koetsen naar varen op tij
Lang geleden brengen zeilschepen en motorboten passagiers, goederen, dieren en post van en naar het eiland. De eilander gemeenteraad en de directie der posterijen dringen aan op goede afspraken.
Zo moet elke schipper wagenaars in dienst hebben. Dit zijn voerlieden die met aangespannen wagens en koetsen passagiers en goederen van de schepen moeten halen die op de rede van het eiland liggen.
Vanaf 1920 wordt het vervoer gegund aan rederij Wagenborg uit Delfzijl. Een belangrijke verbetering in de bootverbinding is de aanleg in 1927 van een vaste aanlegsteiger op de plek waar nu de jachthaven ligt. Het varen op tij doet zijn intrede. Eén keer per dag vaart er bij hoogwater een boot. Bij gunstig tij twee boten. Dat noemt men op het eiland een ‘dubbele beut ’(een dubbele boot).
Van 30 duizend naar 300 duizend
In 1962 wordt de huidige veersteiger in gebruik genomen. Liggend aan diep water kan er altijd gevaren worden. Nu ontstaat er een ferme groei in het aantal bezoekers. Boten worden groter, dagtoerisme doet zijn intrede.
Als in 1971 het eiland aardgas krijgt, kunnen huizen langer worden verhuurd. Vakantiegeld, lange vakanties maar ook weekend- en midweekarrangementen spelen een belangrijke rol. De promotieactiviteiten van de eilander VVV en de verkiezing tot mooiste plek van Nederland laten flinke stijgingen van het aantal bezoekers zien. Bedrijven op het eiland moeten verbouwen en moderniseren. Er breekt een gouden tijd aan.
Kwamen er tot 1962 gemiddeld 30 duizend bezoekers per jaar naar het eiland, nu zijn dat er 300 duizend per jaar.
Sytze Schut